Dreinend en sarrend ontlastten zich de hemelsluizen in deze week, voorafgaande aan den Zaterdag, waarop de oude Heeren uit Middelburg hun ledematen over de grenzen van onze edele gemeente zouden dragen. Hoewel het tevoorzien was, dat het grootste deel van onze “tweedaagsche” zich binnenshuis zou afspelen, immers de betrekkingen met de Zuiderlingen worden steeds hartelijker en de grootste gezelligheid vindt men nog altijd binnen vier muren, lag het toch in de lijn, dat wij gedurende de weinige uren, die onder den blooten hemel zouden worden gesleten, gaarne verschoond bleven van Pluvius’ vruchten. Dat is ons helaas niet beschoren geweest. Ofschoon onze gasten, met supporters, bij hun aankomst voor eenige droge momenten zorgden – men snappe nu goed, wat hiermede wordt bedoeld – mocht de vreugde hierover slechts van korten duur zijn, want niet zoodra waren wij op ons veld beland, of felle regenvlagen striemden huis en erf. Zoo is het vrijwel den geheelen wedstrijd gebleven en het mag dan ook als een bewijs gelden van de kwaliteiten der 22 broeders, dat ze er toch nog iets van terecht brachten. Er werden fouten gemaakt, natuurlijk, maar zóó gek was dat onder die omstandigheden niet. Het veld, hoewel in uitstekenden staat verkeerend, was nat en glibberig, en daarover schoof een aalgladde bal. Vooral den doelverdedigers berokkende het onhandelbare leer smartelijk leed, waarmede tevens de vrij hooge score, zeven goals, ten deele is verklaard. Het past ons, allereerst met trots gewag te maken van de aanwezigheid des heeren van Welzenes, die bij dezen kamp als arbiter optrad. Als goed sportman behandelde hij onze zaak even serieus als gold het een eerste-klas wedstrijd en zijn kundige leiding viel uit den aard in aller smaak. Direct na het begin was ons doel al in levensgevaar, dat echter week, toen de vijand op het kritieke moment ten val kwam. Het krachtverschil bleek overigens niet groot; om beurten trok men ten aanval, waarbij alras kon worden vastgesteld, dat onze gasten een uiterst snelle en gevaarlijke rechterwing hadden, waarmede onze defensie, die in ouderdom laag op haar belegeraars neerkeek, het geducht te stellen had. De rust brak aan met een 3-1 voorsprong, nadat we met 1-0 waren uitgeloopen en de tegenpartij had gelijk gemaakt. Voordat de tweede helft aanbrak, had in ons boudoir de traditioneele toespraak van aanvoerder “Hes” plaats. Hij deed zijn hartelijke woorden van een geschenk voor elk van ons vergezeld gaan en strekte zijn attentie te dien aanzien ook tot den scheidsrechter uit. Ernst
zegde namens V.O.C. dank. Een tamelijk overwicht onzerzijds was het kenmerk van de tweede speelhelft. De Middelburgers hadden een enkele wijziging aangebracht, die, naar onze bescheiden meening niet tot verbetering leidde, terwijl bij ons Taselaar was vervangen door Tonny van Haeren. Er was al geruimen tijd gespeeld, toen wij de score tot 4-1 verhoogden. Wel niemand zal toen hebben vermoed, dat het ons nog moeite zou kosten, dezen wedstrijd tot een goed einde te brengen. Nog acht minuten waren er te spelen, toen de opposanten in enkele oogenblikken tijds twee goals maakten: 4-3! De spanning kwam er nu danig in. In de laatste seconde nog een verwoede aanval van Middelburg…… rakelings suisde de bal langs het doel. Nog voor er uitgetrapt was, slaakte de arbiter zijn laatsten kreet. Nadat wij ons met liefde van onze natte plunje hadden ontdaan, was ons eerste streven gericht op een bezoek aan de Ships Bar, alwaar – natuurlijk niet te diep – in het glaasje werd gekeken. Het moet gezegd, dat de Zuiderlingen ook hier op een waardige wijze strijd leverden. Na geruimen tijd waren de vermoeienissen der voetballerij in zooverre overwonnen, dat wij de reis naar den disch, in hetzelfde gebouw, konden ondernemen. Er werden aan tafel vriendelijke woorden gesproken en onder de bedrijven door legde een fotograaf ons vast op de gevoelige plaat. Het moet gezegd, dat hij er nog een aardig geheel van heeft weet te maken. Na afloop verspreidden wij ons in de stad. Booze tongen beweren, dat er ten huize van eenigen onzer nog zou zijn nagefuifd. Hoe het ook zij, den volgenden dag waren allen om half één in Caland hereenigd, de één wat oolijker dan de ander, maar allen met den heiligen wil bezield, de komende uren naar beste krachten door te brengen. Onze schreden richtten zich allereerst naar de tram, die ons naar Spangen voerde ter begluring van den wedstrijd Sparta-Feyenoord. Onze “lijfscheidsrechter” huppelde weer vroolijk door de wei, waarschijnlijk moreel gesteund door onze aanwezigheid. De volgende pleisterplaats was Loos. Het kleine glaswerk bewees weer uitstekende diensten en de stemming mocht best genoemd worden, toen wij na verloop van tijd weer een deurtje verder gingen. Om 10 uur weenden wij aan het station bittere tranen. De Middelburgers klommen in een trein, die hen weldra meedoogenloos aan ons oog onttrok. Er wordt gemompeld, dat ze ons daarginds willen terugzien. De heeren kunnen er donder op zeggen, dat wij niet zullen verzaken!