Nauwelijks is het cricketseizoen met zijn rust en sportiviteit achter den rug en heeft het voetbalseizoen zijn intrede gedaan, of er dringen zich al weer rederen tot ergernis op, die een voetbalwedstrijd en zijn entourage meebrengen.
Op Zondag 16 September opende ons eerste elftal het seizoen met een welverdiende overwinning op Lugdunum. De voldoening over deze overwinning werd echter jammer genoeg getemperd door twee omstandigheden, n.l. de ontoelaatbare practijken van onze tegenpartij en van het publiek. Tegen die van de spelers kunnen maatregelen genomen worden, tegen die van het publiek niet of niet voldoende. Bij het laatste wil ik even stilstaan. Het is mij al meermalen gebleken, dat het publiek een zeer geringe kennis van de spelregels heeft en zeer weinig begrip toont van sportiviteit. Een en ander leidt tot het ophitsende en opruiende geschreeuw, dat vaak zeer ernstige gevolgen heeft en een wedstrijd al meermalen in een duw- en smijtpartij heeft doen ontaarden. Volgens het publiek ligt dan de schuld bij spelers (altijd van de tegenpartij) of
scheidsrechter. Ten onrechte, want de oorzaak moet op de tribune gezocht worden. Ik ben niet zoo’n utopist om te meenen, dat binnen afzienbaren tijd deze mentaliteit zal veranderen: ik ben bang, dat velen zullen blijven laboreeren aan ongezonde clubliefde of chauvinisme. Opvoeding (ook op het gebied van sportiviteit) komt zoo maar niet aanwaaien. Deze regels zijn dan ook niet bestemd voor de groote massa; wat ik schrijf, is (het spijt mij het te moeten zeggen), bestemd voor onze eigen leden, van welke zich enkelen op 16 September bepaald misdroegen. Zij, wien dit aangaat, dienen te begrijpen, of te gaan begrijpen, dat onze Vereeniging op het gebied van sportiviteit een goeden naam te verdedigen heeft. Indien met dit niet wil begrijpen, hoort men in onze Vereeniging niet thuis, indien met dit nog niet begrijpt, dan ligt hier een niet te verwaarloozen taak voor Bestuur, juniorcommissie e.a. Wij hebben nog geen behoefte aan ophitsende en joelende supporters of supporters-vereenigingen, en ik hoop, dat dit zoo blijve!
J. OVAA.