De Journalist

Neen, laten wij elkaar van het begin af aan goed begrijpen, ik zal het heelemaal niet hebben over die schrijvers, verbonden aan dag- en weekbladen, wier vak het nu eenmaal is, met perskaart en bloc-note en vulpenhouder rond te dwalen door de stad, om te schrijven over hetgeen er op straat gebeurt, die uit den rijkdom hunner onbegrijpelijke algemeen ontwikkeling kolommen vol schrijven over dingen, die zij noch gij zullen zien, die met nog onbegrijpelijke vlugheid hun meening eten te geven over uw liefhebberij, uw vak of uw levenstaak, in een benijdenswaardig gedocumenteerd proza, zoo gij dat alleen in lexicon of enevelopedie zoudt verwachten, die beter dan Berlage, Beethoven of Bok kunnen oordeelen over bouwkunst, muziek of voetbal.

Al hebben zij nooit van hun leven een troffel, een strijkstok of een keilaars aangeraakt. Niet over die hoogwaardigheidsbekleeders aan het hof van de Koningin der Aarde wil ik schrijven. Of ik het niet zou kunnen? Waarom niet? Heb ik zelf niet indertijd een schriftelijken cursus in de journalistiek gevolgd, gegeven door de heeren Pim Pernel en Kris Kras: maar ik heb op mijn eerewoord moeten beloven er nooit iets over te vertellen en ik kan zwijgen als een ….. journalist! Neen, ik wilde u ditmaal eens iets vertellen van mijn vriend KWIBUS. Niet, dat hij zoo heet, maar zoo noemt iedereen hem, hij zelf in de eerste plaats. Als den dag van gisteren herinner ik me nog, hoe wij indertijd op de H.B.S. kwamen en als verlegen jochies stil rondkeken, terwijl de leeraar onze namen opnam, die wij ternauwernood durfden te fluisteren. Maar hij niet alzoo “Ik heet Kobus” mijnheer schalde het door het lokaal. “maar zeg u maar Kwibus, dat doen ze toch allemaal”.

Over dien Kwibus wou ik het hebben. Ik zou hem willen rangschikken onder de geboren journalisten wat ik met te veel vrijmoedigheid doe, daar ik  u desnoods den datum, waarop hij het eerste levenslicht aanschouwde, zou kunnen vermelden. Liever verzwijg ik dien, want ten eerste zou hij met echt journalistieke bescheidenheid er tegen opzien, dat iedereen hem gelukwenschte op zijn verjaardag en ten tweede moet er in een goed georganiseerde vereeniging de noodige verdeeling van arbeid zijn en bij V.O.C. rust de taak van het aanbieden van rondjes nu eenmaal bij Mop. Laat het u genoeg zijn, dat zijn geboorte boven allen twijfel verheven is en ik hem dus tot de geboren journalisten reken, zonder natuurlijk in het minst iets te willen afdingen op de embryologische bekwaamheden der nog ongeboren persmuskieten, die latere generaties van sportbeoefenaars en sportliefhebbers om den oorden zullen gonzen. Zijn journalistieke capaciteiten moeten zich reeds vroeg geopenbaard hebben, want de juffrouw van de bewaarschool had er al schik in hoe hij over alles, waar hij maar iets van gehoord had , meebabbelde als een groote vent, zonder natuurlijk te weten wat hij zei en als op de H.B.S., want daar leerde ik hem kennen, een beurt kreeg en oreerde hij met het grootste plezier een kwartier lang door over iets, waar hij niets van wist en gebruikte hij bij voorkeur de meest versleten gemeenteplaatsen over steden wier zielenaantal aanmerkelijk was toegenomen, industrie, die zich in den laatsten tijd enorm snel had uitgebreid en handel, die een hooge vlucht had genomen, tot hij zich ten laatste onwrikbaar vastpraatte en onvoldoende kreeg. Want veel tijd voor zijn huiswerk had hij niet. Er waren te veel andere dingen.

Daar had je allereerst de Schoolkrant, die hij vrijwel allen in elkaar zette en die dan in één enkel geschreven exemplaar circuleerde. Nog herinner ik me, hoe we lachten om het bericht: “Uit vertrouwbare bron vernemen wij, dat heden op den scheikundeles alle proeven zijn schitterend zijn gelukt met een helder witten neerslag”, want ja onze driftige chemicus was niet al te fortuinlijk met zijn demonstraties. En dan was daar nog het Sportnieuws, een blaadje waar Kwibus redacteur, uitgever en drukker van was. Het verscheen wekelijks, behalve als er niet gevoetbald was en werd gedrukt op een oude heetograaf, waar je wel minstens vijf leesbare afdrukken mee kon maken: wat er dan verder kwam was alleen interessant door hetgeen je niet lezen kon. Maar dat gaf niet, want het duidelijkste exemplaar hing ’s-Woensdags altijd tegen de deur van onze voetbalkeet, dus daar konden wij gezamenlijk van genieten. Nu was dat meestal een eenigszins twijfelachtig genot, want naast de moppen en versies, die uit Kwibus

vruchtbare brein sproten en de stukjes, die hij journalistisch uit andere kranten overnam, vond de redacteur , die het in de praktijk van het edele voetbalspel al evenmin ver bracht als uw onderdanige dienaar, het  noodig de theorie grondig te behandelen en meende dat het beste te kunnen doen door felle critiek op zijn medespelers en wat er volgens hem bijhoorde in het belang van de sport. Zoo werden we beurtelings afgekamd en het was eigenaardig te zien welk een overwicht een journalist toch heeft over gewone schepselen. Had hij zijn inzichten mondeling meegedeeld, allicht had er niemand naar hem geluisterd, maar nu het daar zoo voor iedereen te lezen hing, verdedigden wij ons ook nog . Natuurlijk wezen wij daarbij nadrukkelijk op Kwibusje’s eigen geringe capaciteiten op het veld van eer getoond maar de heftigste tegenaanval weerde hij af met een hooghartig handgebaar naar de deur, waar het schotschrift tegen prijkte. ”als jij het nu maar goed leest en de volgende keer beter speelt is het al lang goed”.

Ook andere critiek op zijn werk wist hij kostelijk te pareeren. Toen Lange Jan, zooals wij den leeraar in de Nederlandsche taal noemde, eens een van zijn blauwdrukjes in handen kreeg, was het voor Kwibus een pijnlijk kwartiertje. Eerst kwamen de geduchte rukken aan de nog geduchtere snorren van de beminde leeraar en toen kwam de voorlezing met de bekende beminnelijke op- en aanmerkingen, waarop ook al onze opstellen onthaald werden. Er deugde letterlijk niets van. Het was een keukenmeidenstijltje, een allegaartje van onbenulligheden, enz. Maar Kwibus trok er zich niets van aan. Om 12 uur verklaarde hij, dat het alleen kwam van de stijve beenen van Lange Jan, die had nooit aan sport kunnen doen. Zoo scheen Kwibus wel voorbestemd om aan de heuschelijke krant verzeild te raken en dacht ieder van ons, toen hij later ook nog aan de politiek ging doen en met een paar riddertjes van de pen te velde trok tegen den ”Man der Kleine Luyden”, tegen wien zij een krantje uitgaven, dat zij zelfs ’s Zaterdags rondbrachten.

Dat werd naar alle eischen des tijds gedrukt met advertenties- en abonnementstarieven, net echt! Hoe zij aan het geld ervoor kwamen, zal Kwibus zelf wel nooit begrepen hebben. Maar het liep anders dan we gedacht hadden en er werd een eerzaam handelaar. Ik weet niet in  welke onmisbaar surrogaat der volksvoeding. Ik verloor hem langzamerhand uit het oog, alleen zoo nu en dan dook hij wel eens op in een ingezonden stuk in de krant, altijd bij voorbaat dankzeggend voor de plaatsing: Mijnheer de hoofdredacteur, verbleef hij hoogachtend… Ik heb me wel eens afgevraagd hoe zoo’n geboren journalist, u weet zijn geboorte staat vast zelfs de datum!, niet zijn carriėre bij de krant vond. Ik geloof, dat ik nu nu wel weet: hij was altijd te partijdig, te fel vόόr of tegen. In zijn voetbaltijd was hij heftig voor Rapiditas en even ongemotiveerd heftig tegen Sparta. Waarom? Dat wist hij net zoo min als de lui bij wie het juist andersom was. Maar zie je, dat gaat niet als je professional wil worden. Dan moet je strik onpartijdig kunnen zijn of althans schijnen. Bovendien was hij wel wat oppervlakkig, wat voor een goede krantenman ook al funest is. Maar oude liefde roest niet.

Toen V.O.C. haar maandblad begon, heb ik dadelijk aan Kwibus gedacht. Dat was nu net heelemaal iets in zijn lijn, schrijven over dingen waar hij niets van wist, de spelers de les lezen en hun de “waarheid” zeggen, moppen tappen en versjes schrijven, dat kon hij als broekie van vijftien jaar al. Maar was Kwibus een aanhanger van Rood-Zwart? Ik zag hem wel eens op de tribune , doch nooit merkte ik iets dat op intieme connecties met het clubblad duidde. En de redactie is altijd zoo streng geweest met het bewaren van het incognito harer medewerkers, dat je met raden en gissen ook niet verder komt. Maar zoo nu en dan meende ik toch onder een ander mysterieus pseudoniem zijn eigenaardigen stijl te herkennen. Ik moet me wel sterk vergissen, of hij is al eens aan het pennen geweest. Mocht ik het mis hebben, laat dan de semi-permanente redactie het eens probereeren hem weer aan den gang te krijgen. Als hij eenmaal den smaak weer te pakken heeft, zal er net als vroeger geen houden aan zijn, want hij is, dat zei ik al, een geboren journalist.

W. DEN OUDSTE

“Bij het ontwerpen en samenstellen van deze website is de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht. Mocht u echter inhoud tegenkomen waarop u meent auteursrecht te hebben, neem dan contact met ons op via e-mail archief@voc-rotterdam.nl